Skip to content

De Sint Martinuskerk Sneek - Plaats in de Nederlandse kerkbouw van de 19de eeuw

 

De St.-Martinuskerk van Sneek is in haar architectonische vormentaal en haar aankleding duidelijk geënt op de 13de-eeuwse Franse gotiek, met referenties aan de laat-romaanse architectuur van Rijn- en Maasland. Als zodanig behoort zij tot wat Cuypers\’ \”eerste periode\” wordt genoemd. Anderzijds heeft de architect ook aansluiting gevonden bij de inheemse architectuur van de noordelijke provincies, met name bij de romano-gotiek: in de \’gebombeerde\’ gewelven, in de brede bundelpijlers en in de polychromie met rode baksteen. Daarom, en gezien de Engels-geïnspireerde venstergroepen, draagt de kerk ook kenmerken van de na 1870 inzettende \”tweede periode\” van \”virtuoos eclecticis-me\”. Met het oog op de materiaalbehandeling en detaillering van het interieur zou men eigenlijk een \”middenperiode\” moeten construeren. In het bijzonder het eerste gebruik van gebakken profielsteen en de baksteenpolychromie plaatsen de Sneker kerk in een fase van Cuypers\’ werkzaamheid die begint met het eerste ontwerp van de St.-Willibrordus in Amsterdam en eindigt met de in de jaren tachtig (in Sneek tot 1892) uitgevoerde decoratieprogramma\’s. Maar boven alle periodiseringssche-ma\’s staat de originaliteit van het ontwerp, dat de katholieke gemeenschap van Sneek tegelijk verbond met de grote familie van de eeuwenoude Latijns-christelijke cultuur én haar een geheel eigen en herkenbaar huis wist te bieden.

In de verdere architectuurgeschiedenis heeft de kerk een rol gespeeld door middel van de architect Nicolaas Molenaar, die als jonge opzichter nogal onder de indruk gekomen moet zijn van het project in zijn geboortestad. In het werk van Molenaar keren steeds motieven terug die teruggaan op zijn sensationele jeugdervaringen in de bouwonderneming van zijn leermeester Cuypers in Sneek. In het algemeen valt Molenaars voorkeur voor vroeggotische vormen op en zijn voorliefde voor een vierkant torentype met frontalen dat hij uit de tekeningen in de Sneker bouwloods kende. Maar hij paste ook herhaaldelijk enkele zeer specifieke vondsten toe uit Cuypers\’ ontwerp voor de St.-Martinus. Zo komen ronde ramen in de lichtbeuk voor in de St.-Bonifacius te Rijswijk (1895-1897) en enkele niet uitgevoerde ontwerpen. De ingebouwde contreforten, verbonden door tot tongewelven verbrede muraalbogen gebruikte Molenaar in de St.-Ignatius te Rotterdam (1890-1892), de St.-Canisius te Nijmegen (1894-1895) en de O.L. Vrouw van Goede Raad in Den Haag (1896), alle inmiddels verdwenen. Een bijzonder monument van de doorwerking van het Sneker prototype in het oeuvre van Molenaar was de Jezuïetenkerk van O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen aan de Gelkin-gestraat in Groningen (1886-1888).

Hoewel het ruimte-effect van deze kerk wezenlijk van die in Sneek verschilt door de galerijen boven de zijbeuken en de dientengevolge vierdelige wandgeleding van het middenschip, is de nauwe verwantschap met de St.-Martinus onmiskenbaar. Allereerst in de algemene opzet van een driebeukige transeptbasiliek op een krap rechthoekig bouwterrein, met in de hoeken tussen koorsluiting en transept geprojecteerde bijgebouwen (in dit geval sacristie en bijsacristie) en binnen de zijbeuken geplaatste contreforten. Door de galerij moest de lichtbeukzone in de hoogte zo beperkt mogelijk worden gehouden: evenals in Sneek werden daarom raamzone én triforium boven het niveau van de aanzetten van de gordelbogen geplaatst. En evenals in Sneek kreeg de lichtbeuk grote ronde vensters. Tenslotte greep Molenaar in Groningen ook terug op de nooit uitgevoerde kleine transepten van Sneek. Hij projecteerde dwarsvleugels, niet naast een toren, maar naast een façade met traptorentjes, op een wijze die Cuypers tien jaar later in Helmond nog eens zou herhalen: in de rooilijn van de straat, met zadeldaken waarvan de nokhoogte — als in Sneek — op gelijke hoogte ligt met de daklijsten van het middenschip.

De moeder heeft haar dochter ruimschoots overleefd: de Groninger Jezuïetenkerk werd in 1962 gesloopt.

Bron: “De Sint Martinuskerk te Sneek” Sible de Blaauw, 1984

 

bron: Michel Verbeek
bron: Michel Verbeek