21 jun - woensdag
Hele dag
Van
Aloysius van Gonzaga sj, Rome Italië; jezuïetenstudent & verpleger pestlijders; † 1591.
Afbeelding H. Aloysius van Gonzaga
1902. Glasschilderkunst door Otto Mengelberg. Nederland, Amsterdam, Krijtberg.
Aloysius, knielend voor madonnabeeld, legt (op 9-jarige leeftijd) de gelofte van zuiverheid af.
Feest 21 juni.
Aloysius werd op 9 maart 1568 in het Italiaanse Castiglione bij Mantua geboren, als oudste zoon en erfgenaam van de hertog van Castiglione.
Reeds op zijn vierde jaar werd hij door zijn trotse vader overal mee naartoe genomen, of het nu diplomatieke missies waren of jachtpartijen.
Maar toen hij op een keer met malaria thuiskwam, was het afgelopen. Op zevenjarige leeftijd onderging de jongen een gevoelige verandering: hij werd meer teruggetrokken en in zichzelf gekeerd.
Toen zijn vader na twee jaar terugkeerde van een zendingsreis naar Spanje, was hij trots op zijn zoon: de jongen zou straks een wijze en bedachtzame opvolger zijn.
Aan het hof van De’Medici’s
Tezamen met zijn broer Rudolf werd de jonge Aloysius naar Milaan gestuurd om aan het hof van hertog Francesco de’ Medici zijn opleiding te krijgen in alle vaardigheden die hij straks als man van adel nodig had. Deze vriend van zijn vader behoorde tot de hoogste kringen van zijn tijd. Hij had omgang met alle machtigen der aarde. Hoe oogverblindend het leven daar ook was, de ruim tienjarige Aloysius had een bijzonder fijn gevoel voor wat echt en niet echt was. Hij keek door de mooie aankleding en rijke façades, het gekonkel en geroddel, de vleierijen en pluimstrijkerijen heen; proefde bij velen de opgeschroefde onechtheid en trok zich van dit alles zoveel mogelijk terug. Wel ridderlijk opkomen voor Christus en zijn kerk, en het intussen houden met een of meerdere maîtresses. Hij walgde ervan en zocht zijn toevlucht in de huiskapel, de enige plek die veilig was. In zijn persoonlijk gebed beloofde hij plechtig nooit met opzet een zonde te bedrijven en niet mee te doen met het holle vertoon van de meesten hier aan het hof. In zijn eentje las hij vrome en theologische boeken. Natuurlijk kwam ook de kardinaal van Milaan zo nu en dan eens langs, Carolus Borromeus, die zelf later heilig verklaard zou worden. Deze was getroffen door de heilige ernst van het twaalfjarige kereltje. Door zijn toedoen mocht Aloysius ook de eerste communie ontvangen, want dat was nog altijd niet gebeurd. Vanaf dat moment begon het jongetje als een kloosterling te leven; ’s nachts bleef hij lang op om te bidden; hij vastte drie keer per week en hij bracht veel tijd door met bidden, lezen en mediteren.
Spaanse en Italiaanse hoven
Toen Maria van Oostenrijk na de dood van haar man, keizer Maximiliaan II, naar haar vaderland Spanje terugkeerde, bood vader Di Castiglione aan dat zijn familie haar zou vergezellen. In Madrid zocht Aloysius een pater jezuïet als biechtvader. Hem maakte hij zijn verlangen bekend om bij de jezuïeten in te treden. Hij was nu vijftien. Zijn biechtvader zei dat hij nog te jong was, en dat zoiets nooit zou kunnen zonder de toestemming van zijn vader.
Voorzichtig bracht hij zijn verlangen bij zijn vader ter sprake. Dat doorkruiste de toekomstplannen van de hertog volkomen. In zijn woede probeerde hij hemel en aarde te bewegen om zijn zoon op andere gedachten te brengen. Daarom stuurde hij hem in gezelschap van zijn jongere broer Rudolf langs de Italiaanse hoven in de hoop dat die bevlieging wel zou overgaan. Maar de jongen die het hof van de Medici’s in Milaan had meegemaakt, zag alleen maar meer van hetzelfde. Bij thuiskomst was hij des te vaster besloten om zijn leven aan wezenlijker dingen te wijden. Nu zag zijn vader in dat niets hielp en gaf tenslotte in arren moede zijn toestemming. Aloysius trad in bij de jezuïeten te Rome op 25 november 1585. Hij was op dat moment ruim zeventien jaar oud.
Jezuïet
Zijn geestelijk leidsman leerde hem nu zich te matigen in de strenge religieuze praktijken waaraan hij in de afgelopen jaren zo gewend was geraakt. De jonge novice zei van zichzelf: “Ik ben een stuk kronkelig metaal en ben ingetreden om gladgeschaafd te worden.” Vanaf nu leidde hij het leven van elke jezuïet in het begin van zijn opleiding: hij legde na afloop van het tweejarige noviciaat de drie religieuze geloften af, studeerde filosofie en deed zijn examens. In 1589 werd hij naar zijn ouderlijk huis teruggestuurd om een ruzie bij te leggen tussen zijn vader en zijn broer Rudolf. Daar had hij een flinke tijd voor nodig en pas in mei 1590 keerde hij naar Rome terug.
De pest
In 1591 werd Italië getroffen door allerhande rampen en ziektes. Aloysius ging uit bedelen om aalmoezen in te zamelen voor de pestlijders. Stuitte hij op straat op een stervende patiënt, dan droeg hij hem in zijn armen naar een hospitaaltje, waste de zieke, gaf hem te eten en deed alles wat nodig was. Hij walgde van de stank en de afzichtelijke goorheid van de zieken met hun wonden, de hospitalen met hun gebrek aan hygiëne en de ziekenzalen met hun smerige bedden en vuiligheid. Maar zijn overste maande hem tot voorzichtigheid. Er waren al genoeg jonge jezuïeten in opleiding het slachtoffer geworden van hun heldhaftigheid; ze raakten zelf besmet en stierven meestal niet lang daarna. Vandaar dat Aloysius’ overste hem opdroeg alleen naar het hospitaaltje te gaan van Maria van Altijddurende Bijstand. Daar werden namelijk geen pestlijders of andere gevallen van besmettelijke ziekten heengebracht. Aloysius gehoorzaamde. Maar de eerste de beste patiënt die hij er verzorgde, bleek achteraf wel degelijk besmet te zijn. Op 3 maart 1591 bleef de jonge jezuïet met hoge koorts in bed. Uiteindelijk kwam hij er wel weer bovenop, maar hij was intussen zo verzwakt dat hij tenslotte toch bezweek aan de gevolgen ervan. In de late avond van 21 juni 1591 blies hij zijn laatste adem uit; drieëntwintig jaar oud.
Cultuur & verering
Op 19 oktober 1605 werd hij door paus Paulus V zalig verklaard. Paus Benedictus XIII verklaarde hem heilig op 31 december 1726 tegelijk met Stanislas Kostka, die in 1568 op achttienjarige leeftijd was gestorven.
Patronaten
Hij is patroon van Castiglione delle Stiviere en Mantua; van de jeugd, studerende jeugd, van studenten; zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen oogkwalen en de pest; patroon van beroepskeuze.
In feite zouden de jezuïeten hem ook mogen vereren als de patroon van de Onderscheiding der Geesten.
Afgebeeld
Hij wordt afgebeeld in toog en superplie; met een witte lelietak (kuisheid); stralenkrans om het omlaag kijkend hoofd (volgens de overlevering zou hij steeds met neergeslagen hebben gelopen om te vermijden de blikken te kruisen van vrouwen); in zwijm vallend aan de voeten van zijn biechtvader; de eerste communie ontvangend uit handen van Sint Carolus Borromeus; met kruisbeeld; doodshoofd en kroon aan zijn voeten; vorstelijke onderscheidingstekens; gesel bij hem of in zijn handen (de kwellingen die hij zich aandeed).