03 sep - zondag
Hele dag
Plaats:
Geen
Van
Gregorius de Grote (ook Dialogus) osb, Rome, Italië; paus & kerkvader; † 604.
Duitsland, Trier, Stadtbibliothek. Gregorius bespied door schrijver-diaken Petrus.
Toen de processie de brug over de Tiber naderde verscheen Michaël op het mausoleum van keizer Hadrianus met een vlammend zwaard in de hand. Hij stak het in de schede, alsof hij daarmee te kennen wilde geven dat het genoeg was. Sindsdien heet die burcht ‘de Engelenburcht’; ze werd omgedoopt tot een Michaëlskerk. Dat was op 25 april 590.
Dit alles tekende Gregorius van Tours op uit de mond van één van zijn diakens die bij dit alles zelf aanwezig was geweest
Geschiedenis der Franken.
Gregorius was een begenadigd spreker, die geen blad voor de mond nam. Dat moge blijken uit de beroemde preek 38 over zijn drie tantes, die hij hield op een 21e zondag na Pinksteren. De aanleiding was het zojuist voorgelezen evangelieverhaal, waarin Jezus de komst van het koninkrijk der hemelen vergelijkt met een bruiloftsmaal (Matteüs 22,01-14). Echter, de genodigde gasten willen of kunnen op het laatste moment niet komen. Daarop geeft de Heer van de bruiloft last aan zijn dienaars om de armen van de pleinen en de hoeken van de straten te halen ‘want mijn huis moet vol worden’. Als Hij dan het bij elkaar geraapte gezelschap komt bezoeken, treft Hij iemand aan zonder bruiloftskleed, en laat die eruit zetten, want – zo besluit Jezus zijn verhaal: ‘Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.’ Op die laatste woorden sluit Gregorius aan in zijn preek:
“Het is ontzagwekkend, beminde broeders, wat wij zojuist gehoord hebben. Wij zijn allemaal hier gekomen, omdat wij door het geloof reeds geroepen zijn tot de bruiloft van de hemelse koning; zo beamen wij ook in geloof het geheim van zijn menswording en wij nemen deel aan de maaltijd van het goddelijk woord. Maar ooit zal de dag komen waarop de koning zijn eindoordeel uitspreekt. Dat wij geroepen zijn, weten wij. Maar of wij ook zijn uitverkoren, dat weten wij niet. Daarom moet ieder van ons in des te groter bescheidenheid het hoofd buigen, naarmate hij niet weet of hij is uitverkoren. Er zijn er heel wat die al helemaal niet toekomen aan een goed begin; daarnaast zijn er ook heel wat die wel een goed begin maken, maar er niet mee doorgaan. De een lijkt een door en door slecht leven te leiden, maar dan komt het op het laatste nippertje toch nog goed doordat hij zijn leven betreurt en strenge boete doet. De ander lijkt een uitverkoren leven te leiden en toch blijkt hij aan het eind van zijn leven uit te komen op de dwaalweg van het kwaad. Anderen maken een echt goed begin en brengen het ook tot een even goed eind. Weer anderen leiden van kindsbeen af een slecht leven, en blijven daar tot aan het eind van hun leven mee bezig. Des te meer moet dus ieder voor zichzelf bevreesd zijn naarmate hij niet weet wat er uiteindelijk van terecht komt. Onthoud in ieder geval wat al zo vaak is gezegd: ‘Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.’
In 596 nodigde Gregorius abt Augustinus van het Andreasklooster op de Caelische heuvel uit om met een groep van veertig monniken naar Engeland te gaan en daar het geloof te verkondigen onder degenen die nog niet met Christus in aanraking waren gekomen. Dat was al een oud verlangen van hem. De legende vertelt dat hij nog als abt van het St-Andreasklooster eens langs de slavenmarkt was gelopen en dat zijn oog gevallen was op prachtig gebouwde jongemannen met blonde haren. Hij zou aan de handelaar gevraagd hebben:
‘Waar komen die slaven vandaan? ‘
‘Van Brittannië, eerwaarde. Maar u hoeft niet zo geschokt te zijn; het zijn toch maar heidenen.’
‘Heidenen!? Moet je hun gezicht zien, zo stralend. En dat terwijl ze nog in de macht van de duisternis zijn? Treurig. Tot welk volk behoren ze?’ ‘Het zijn Angelen, Engelsen.’
Gregorius geloofde niet in toeval. Elke gebeurtenis, elk woord had een door God bestuurde betekenis.
‘Engelen, zeg je? Wat een veelbetekenende naam. Want ze hebben inderdaad een engelachtige gezicht, en eens zullen ze engelen in de hemel zijn. En hoe heet het gebied waar ze gevangen genomen zijn?’
‘Déira.’ ‘Hoe is het mogelijk. De ira… eruti! Aan de toorn (van God)… onttrokken en toevertrouwd aan de barmhartigheid van Jezus Christus. Hoe heet de koning daar?’’Allé.’ ‘Dat kan toch geen toeval meer zijn: zij zullen over niet al te lange tijd tot Christus’ Koninkrijk behoren en er ‘Alleluja’ zingen.’
Gregorius had binnen de kortste keren voldoende geld bij elkaar gekregen om die slaven te kopen. Het waren er waarschijnlijk drie of vier. Hij had ze ondergebracht in zijn klooster, en hen tot gelovigen christenen gevormd.
Nu zond hij missionarissen naar het gebied van deze voormalige slaven om er het evangelie te brengen. Op basis hiervan deelt Gregorius met Augustinus de eretitel ‘Apostel der Engelsen’.
Daarnaast droeg hij bij tot de bekering van de Franken, de Longobarden in Italië en via zijn vriend Sint Leander van Sevilla († 600; feest 13 maart) van de Visigoten in Spanje.
In 602 voerde hij de reeds bestaande veertigdaagse vastenperiode voor Pasen in voor heel de Kerk. Hij stelde regels op voor passende kerkmuziek; deze muziek is sindsdien naar hem genoemd: Gregoriaans. Zijn ‘Regula pastoralis’ (Herderlijke Regel) over ascese en pastorale zorg werd door de heilige koning Alfred de Grote († 889; feest 28 oktober) in het Engels vertaald. Beroemd is ook zijn commentaar op het boek Job (‘Moralia’) en zijn ‘Dialogen’ (vier boeken).
Geleerden zeggen van hem dat hij de grondslag heeft gelegd voor het middeleeuwse pausschap. Zelf noemde hij zich het liefst ‘servus servorum Dei’ (dienaar der dienaren Gods). Hij werd opgevolgd door paus Sabinianus († 606).
De kerkelijke Orde van de Heilige Gregorius de Grote werd in 1831 ingesteld door paus Gregorius XVI.