22 jun - donderdag
Hele dag
Van
20Thomas More, Londen/Canterbury; martelaar onder anglicanen; † 1535.
België, Essen, Privécollectie / Thomas More.
Feest 22 juni
Hij werd in 1480 geboren te Londen en studeerde rechten aan de universiteit van Oxford. Hij wordt gerekend tot de Humanisten.
Een mooi voorbeeld van de denkwereld der Humanisten vormt Thomas’ beroemde boekje ‘Utopia’ (letterlijk ‘Nergensland’, 1516). Daarin beschrijft hij een ideale maatschappijvorm. Dat gaf hem de mogelijkheid heimelijk kritiek uit te oefenen op de vorsten van zijn tijd, en op gebruiken waar hij het niet mee eens was.
Op het eiland Utopia werken zowel mannen als vrouwen maximaal zes uur per dag. Afgezien van de landbouw, waaraan allen deelnemen, ontvangt elke Utopiër – man en vrouw – in groepsverband praktijkgericht onderwijs in één der ambachten, sommigen naar wens in twee. De syphogranten (door dertig families gekozen functionarissen) zien erop toe dat iedereen zonder uitzondering ijverig aan het werk blijft gedurende niet meer dan zes uur per dag, wat meer dan voldoende blijkt om in het nodige te voorzien. De overige uren, afgezien van de acht uur slaap, besteedt eenieder naar eigen zin, de meesten aan de ontwikkeling van de geest en het spel en de muziek natuurlijk.
Juist omdat geld niet de maatstaf is, zoals in de ganse maatschappij, vervalt men niet in een volslagen zinloze productie ten dienste van weelde en genotzucht van enkelingen en armoede van anderen. Bovendien blijkt zes uren werken per dag meer dan voldoende. Zo kan het dat nog heel wat mensen, die door de gemeenschap zijn vrijgesteld, zich uitsluitend aan geestelijk werk kunnen wijden. Uit eindelijk gaat het immers om de vrijheid en de ontplooiing van de geest van ieder.
Citaat
Maar nu is er één punt waarop ik hier uitvoeriger in moet gaan, want anders zouden jullie licht een verkeerde indruk krijgen. Waar maar zes uur gewerkt wordt, daar moet, zou je mogelijk kunnen denken, aan allerlei noodzakelijke dingen een tekort ontstaan. Maar het tegendeel is het geval. Niet alleen dat die zes uren voldoende blijken om alles in overvloed te produceren wat men nodig heeft of nuttig acht, maar het komt zelfs voor dat men er teveel aan heeft. Dat kun je trouwens best begrijpen, wanneer je eens wilt nagaan hoe ’n groot deel van de bevolking in andere landen niets doet. In de eerste plaats vrijwel alle vrouwen; dat is al de helft (en waar de vrouwen werken, daar liggen dan meestal weer de mannen op hun luie rug); dan priesters en alles wat zich ‘geestelijken’ noemt, dat zijn er ook heel wat, en allemaal improductief. Voeg daarbij de rijkelui, speciaal de grondbezitters, die men in de wandeling als ‘heren’ en ‘edelen’ betitelt; dan hun knechtentroep, heel dat grondsop van geüniformeerde drukteschoppers. En tenslotte alle valide bedelaars, die de een of andere kwaal simuleren om niet te hoeven werken! Als je dat nagaat, zul je merken dat het veel minder mensen zijn dan je dàcht, van wier werk het in de wereld allemaal komen moest.
En reken dan eens na, hoe weinigen daarvan echt nodig werk doen. Immers, waar geld de enige maatstaf is, zoals in onze maatschappij, daar vervalt men onvermijdelijk in een volslagen zinloze productie: niet in dienst van de behoefte, maar van weelde en genotzucht. Want ging men het aantal mensen dat nu aan het productieproces deel heeft, verdelen over die weinige beroepen, die voor een redelijke exploitatie van de gaven der natuur nodig zijn, dan zou er al heel gauw overproductie ontstaan. Een dérgelijke overproductie, en als consequentie daarvan een zodanige prijsdaling, dat de arbeiders er geen bestaan meer uit konden halen. Maar zou het mogelijk zijn die beide categorieën aan productief werk te zetten: de uitgebuiten die werken zonder iets wezenlijks bij te dragen, en al dat volk dat niets presteert en omhangt (maar van de goederen die een ander in het zweet zijn aanschijns produceert, per hoofd meer verbruikt dan twee nuttige werkers bij elkaar!), nu is het wel duidelijk hoe weinig tijd daarmee gemoeid zou zijn. Een paar uur werken zouden veel meer dan genoeg zijn om alles te fourneren wat noodzakelijk en wat praktisch is.
In zijn Utopia was het gebruikelijk dat twee mensen die aan elkaar werden uitgehuwelijkt, de tijd kregen elkaar te leren kennen, ook seksueel. Dat ging in tegen de kerkelijke en maatschappelijke gewoonte van zijn tijd. Een jongeman kreeg van zijn toekomstige bruid bij het voorstellen alleen het gezichtje en de handen te zien. De rest zat zorgvuldig ingepakt in dikke lagen kleding. Maar Thomas’ redenering was: wanneer je op de markt iets duurs koopt, pak je het uit, bekijkt het aan alle kanten, en probeert uit of het deugt. Pas wanneer blijkt dat het de hoge prijs waard is, betaal je. En dat zou je dan niet doen bij iets wat nog belangrijker is: de keuze van een partner voor het leven?
Hij was bevriend met een andere befaamde humanist, Erasmus van Rotterdam († 1536). Deze koesterde een grote bewondering voor Thomas. Aan hem droeg hij zijn beroemde boekje op ‘Lof der Zotheid’; de oorspronkelijke Griekse titel luidde ‘Moriae Enchomion’; daarin klinkt de toespeling op de naam van Thomas More duidelijk door.
Erasmus geeft ons in zijn brieven herhaaldelijk een inkijkje in het privé-leven van Thomas. Hij had vier dochters die hij alle vier liet studeren, een zeldzaamheid in die dagen. Om ‘oom’ Erasmus op de hoogte te houden van hun vorderingen dwong hij ze herhaaldelijk hem een brief in het Latijn te schrijven. Op hun aandringen beloofde hij dan dat hij ze zou corrigeren zodat ze geen domme fouten maakten. Maar hij stuurde ze altijd ongecorrigeerd op, waardoor de bewondering van Erasmus voor hun elegante Latijn nog beter uitkwam.
Thomas was niet alleen een liefhebbende, tedere echtgenoot (ook dat was een zeldzaamheid in die tijd!), maar ook een tactvolle zoon. Zijn al wat oudere vader, die weduwnaar was, nam het niet zo nauw met de geboden van de kerk, en kwam herhaaldelijk met een nieuwe vrouw aanzetten. Thomas was het er niet mee eens, maar zag in dat ruzie niet zou helpen. Daarom prees hij de deugden en de kwaliteiten van de stiefmoeder die aan hem werd voorgesteld. “Wat hij – aldus Erasmus – bij de vorige ook steeds had gedaan.”
Hij was uiterst scherpzinnig en oprecht. In 1529 werd hij door koning Hendrik VIII († 1547) benoemd tot opvolger van kardinaal Wolsey als rijkskanselier (Lord Chancellor) van Engeland. Daarmee was hij de eerste leek die dat ambt bekleedde. Aanvankelijk had Hendrik grote waardering voor zijn trouwe, principevaste kanselier. Maar dat veranderde, toen Sir Thomas zijn steun weigerde op het moment dat koning Hendrik van zijn wettige vrouw, Catharina van Aragon († 1536), wilde scheiden ten gunste van haar hofdame Anna Boleyn († 1536). Dat was tegen de kerkelijke geboden. Hierop verklaarde de koning dat hij het gezag van de paus in het verre Rome niet langer erkende, en dwong zijn onderdanen de paus af te zweren en de koning te beschouwen als hoofd van de Nationale Kerk. Hier ligt het begin van de Anglicaanse Kerk.
Sir Thomas weigerde, werd van al zijn functies ontheven, beschuldigd van hoogverraad, ter dood veroordeeld en na negentien maanden gevangenschap op het schavot terechtgesteld. Door de kerk wordt hij beschouwd als martelaar, gestorven vanwege zijn trouw aan de paus als hoofd van de geloofsgemeenschap.
Hetzelfde verging het kardinaal John Fisher († 1535; feest 22 juni), die twee weken vóór Sir Thomas in de beruchte Tyburn gevangenis gestorven was; beiden worden op dezelfde dag herdacht.
Vlak voor zijn dood zou Thomas nog een staaltje van zijn fijnzinnige humor hebben getoond. Bij het beklimmen van het schavot struikelde hij over de laatste tree. De beul, die al klaar stond, schoot toe om hem op te vangen en overeind te helpen. Waarop Thomas opgemerkt moet hebben: “Ja, daar zag je bijna je beulsloon aan je neus voorbijgaan…’
Patronaten
Hij is patroonheilige van juristen, advocaten en rechters.
Afgebeeld
In de jaren zeventig van de 20e eeuw is er een mooie film over zijn leven gemaakt onder de titel ‘A man for all seasons’.