02 nov - donderdag
Hele dag
Plaats:
Geen
Van
ALLERZIELEN
De geloofsgemeenschap viert op 1 november het feest van Allerheiligen en de dag erna, 2 november, Allerzielen.
Afbeelding Allerzielen
ca 1425 Altaarschildering door Meester van Palanter. Duitsland, Aken, Suermondt-Ludwig-Museum
Redding van de zielen uit het vagevuur.
1 Betekenis
Met “alle zielen” worden die overledenen bedoeld die niet rechtstreeks naar de hemel zijn gegaan, maar naar een fase die daaraan voorafgaat: het vagevuur.
2 Uitleg
In de loop van de geschiedenis is in het denken van de geloofsgemeenschap dat eenvoudige onderscheid tussen hemel en hel wat verfijnd. In de praktijk van het leven bleken er talloze mensen te sterven die enerzijds de hel niet verdienden, maar anderzijds nog niet zuiver genoeg op God gericht stonden om zijn licht in volle glorie te kunnen ontvangen. Immers wie de Liefde zelf wil ontmoeten, moet daar ook op voorbereid zijn. En soms was dat onvoldoende gebeurd tijdens het leven van de gelovige.
Men stelde zich dat uitzuiveringsproces in het hiernamaals voor als een vuur en men gaf het de naam Vagevuur’, een vuur dat vaagt of reinigt.
3 De plaats van de doden in het leven van de Kerk
Gelovig gesproken zijn er dus drie plaatsen waar de Kerk te vinden is: in de hemel, in het vagevuur en op de aarde. Om aan te duiden dat het in feite over één grote geloofsgemeenschap gaat, spreken de gelovigen van de zegevierende kerk, de lijdende kerk en de strijdende kerk.
Sinds Jezus’ opstanding uit de doden heeft er voor de geloofsgemeenschap altijd een intieme band bestaan met de overledenen: immers zij leven voor God.
Op grond van diezelfde geloofsovertuiging neemt de gelovige aan dat er ook een band mogelijk is met de zielen in het vagevuur. Nu zijn het vooral de gelovigen van de strijdende kerk die bidden dat het uitzuiveringsproces verhaast wordt en dat de zielen van de overledenen zo snel mogelijk verlost mogen worden.
Voor vele gelovigen heeft het als troost gefungeerd dat ze na de dood van een dierbaar persoon, van wie ze voelden dat de band van liefde doorging ook al was de dood ertussen gekomen, nog iets konden doen: nl. bidden voor diens welzijn en verlossing. En juist omdat het gebed uit liefde voortkwam, mocht men geloven dat het God naar zijn hart zou spreken, zodat Hij zou geven wat men vol vertrouwen vroeg.
4 Geschiedenis van Allerzielen
Allerheiligen en Allerzielen staan aan het begin van de maand november. Op de eerste plaats omdat dan ook de natuur afsterft. In vele streken ziet men de hele maand november als een tijd waarin de dood centraal staat. Men zag het als een soort “liturgische herfst” die samenviel met de oogsttijd. Juist die oogsttijd herinnert aan de gelijkenissen van Jezus, waarin Gods oproep aan het einde der tijden herhaaldelijk wordt vergeleken met een oogst. En is ieders persoonlijke dood niet een soort van oproep aan het einde der tijden?
Toch hebben beide feestdagen niet altijd in deze tijd van het kerkelijk jaar gestaan.
De gedachtenis van Allerzielen schijnt voor het eerst in het oosten gevierd te zijn, en wel op de zaterdag voorafgaand aan de vasten. In het westen vonden we er de sporen van in de abdij van Fulda: daar werden elke maand de overledenen herdacht in een eigen liturgisch kader. Het kreeg zijn verspreiding onder invloed van de kloosterhervormingen van Cluny. Vooral abt Odilo van Cluny († 1049) schijnt zich hiervoor sterk gemaakt te hebben. Volgens sommigen was deze verbreiding veeleer te danken aan de Luikse bisschop Notger († 1008). Hoe dan ook, alle nieuwe kloosterordes, die in de loop van de Middeleeuwen ontstonden, zoals de cisterciënzers, premonstratenzers en kartuizers namen het feest op in hun liturgische kalender.
5 Gebruiken
In de dagen die voorafgaan aan Allerheiligen en Allerzielen worden de graven en kerkhoven in orde gebracht. Dit gebeurt nog steeds in het zuiden van ons land; maar bijvoorbeeld ook in België en in de Duits sprekende landen.
Het is verstandig hier onderscheid te maken tussen “vroeger” – laten we zeggen tot aan het Twwede Vaticaans Concilie (1962-1966) en “tegenwoordig”. Juist omdat de gelovigen enerzijds de overledenen graag gedenken. Anderzijds spreekt de voorstelling van het Vagevuur op dit moment niet zo tot de verbeelding.
5.1 “Vroeger”
In de eerste helft van deze eeuw gingen de gelovigen ’s morgen vroeg naar de kerk. De liturgische kleuren waren zwart en paars. De priester droeg drie missen op, waarvan één in ieder geval ter intentie van de zielen in het vagevuur. Dit gebruik is ingesteld door paus Benedictus XV in het jaar 1915, midden in de Eerste Wereldoorlog en ook omwille van al die doden die vielen in die Eerste Wereldoorlog.
Terwijl de priester zijn drie missen opdroeg, hadden de gelovigen ruimschoots de gelegenheid te bidden voor de zielen in het vagevuur. Zij waren zelfs in staat de verlossing van zo’n ziel te bewerkstelligen. Op de dag van Allerzielen – of in de week onder het Octaaf – moesten zij daartoe de kerk bezoeken, zeven Onze Vaders, zeven Wees Gegroeten en zeven Eer aan de vaders bidden. Dat volstond voor de verlossing van een ziel uit het vagevuur. In later tijd veronderstelde men zelfs dat men even zovele zielen kon helpen als men dit ritueel herhaalde.
Dit gebruik heet “portiunkelen”, omdat het voor het eerst is gepraktiseerd in Portiuncula, een devotiekapelletje ter ere van Sint Franciscus dat gelegen is vlak bij Assisi.
Na de kerk gaat men op het kerkhof langs bij de dierbare overledenen. Daar mijmert men enkele ogenblikken. Verder staat de hele dag in het teken van ernst en bezinning.
5.2.2 “Tegenwoordig”
Tegenwoordig heeft men andere gebruiken in de kerk ontwikkeld.
De liturgische kleur is paars, soms grijs. De paaskaars brandt. Er is een eucharistieviering. Bij de gedachtenis van de overledenen brengt men alle overleden parochianen van het afgelopen jaar één voor één, naam voor naam in herinnering. Hier en daar steken de gelovigen telkens wanneer er een naam genoemd wordt, een kaarsje aan.
In België bestaat het gebruik van een soort jaarkalender; gaandeweg het jaar worden de doden op de dag van hun overlijden ingeschreven. Op Allerzielen plaatst men dat boek in het centrum van de liturgie niet als een boek van doden, maar van levenden.