13 feb - maandag
Hele dag
Van
Martinianus van Cesarea, Palestina; kluizenaar met de bekeerde zondares Zoë († begin 4e eeuw); † 398.
Vaak wordt hij afgebeeld terwijl hij op een rots bij de zee manden zit te vlechten.
Mogelijk komt op de achtergrond een zinkend schip voor, een herinnering aan zijn redding van een vrouw die schipbreuk had geleden.
Zeldzamer is een dolfijn, naar de legende dat hij zich eens in zee stortte omdat hij enkel op die manier aan de verleiding dacht te kunnen ontkomen en toen gered werd door een dolfijn.
Feest 13 februari.
Van jongs af aan verlangde Martinianus van Cesarea naar het volmaakte leven. Op achttienjarige leeftijd trok hij de woestijnachtige omgeving in van zijn stad en leidde daar een leven van gebed en versterving. Geleidelijk aan kwamen ook mensen om zijn gebed vragen, temeer daar hij de gave van wondermacht scheen te bezitten. Zich bewust van zijn zwakheid ontving hij nooit een vrouw alleen bij zich.
In de stad was hij het gesprek van de dag. Eén van de lichte vrouwen was benieuwd of het nu allemaal waar was wat er verteld werd. Zij wachtte tot het slecht weer was, verkleedde zich als arme oude vrouw en klopte bij Martinianus aan, zeggend dat zij verdwaald was en bij nacht en ontij de weg naar de stad niet kon terugvinden en of zij geen onderdak kon krijgen.
Martinianus had medelijden met haar, liet haar binnen, gaf haar te eten en ging zelf naar buiten om de nacht in gebed door te brengen. Maar toen hij de volgende morgen zijn hut binnenstapte, kwam hij geschrokken tot de ontdekking dat er een prachtige jonge vrouw voor hem stond, die kennelijk geen enkele andere bedoeling had dan hem te verleiden. Hij was volkomen van zijn stuk gebracht; in gedachten was hij al voor haar bezweken. Daarom ging hij naar buiten om te zien of er langs de berghelling niet iemand naar hem onderweg was.
De ochtendkoelte bracht hem weer tot zichzelf; dat was Gods genade; en hij begreep dat hij toegaf aan een duivelse list. Met blote voeten stapte hij in het vuur dat hij tevoren had aangemaakt, tot de gloeiende pijn hem dwong er weer uit te stappen. En hij riep tot zichzelf: “Als je dit tijdelijke vuurtje niet eens kan verdragen, hoe dacht je dan straks de pijnen van het eeuwige vuur aan te kunnen?”
Toen de vrouw zag hoeveel geweld hij zichzelf aandeed voor een zonde die hij alleen nog maar in gedachte had begaan, kwam ze tot inkeer en ze vroeg hem om vergeving: “Wat moet ik nu verder met mijn leven doen?” Martinianus keerde zich in tot gebed en stuurde haar naar de heilige Paula die in het klooster bij Bethlehem woonde. Daar leefde zij onder de naam Zoë nog twaalf jaar vol berouw en in strenge onthouding, totdat zij stierf als een heilige.