22 sep - vrijdag
Hele dag
Plaats:
Geen
Van
Mauritius (ook Maurice) van Agaunum & het Thebaanse Legioen, Saint-Maurice d’Agaune, Wallis, Zwitserland; martelaren; † ca 287.
Afbeelding van Sint Mauritius van Agaunum
ca 1515. Schilderij door Matthias Grünewald voor St-Mauritiuskerk te Halle a.d. Saale
Duitsland, München, Alte Pinakotek
Links: Erasmus, Rechts: Agaunum.
Feest 22 september.
Onder invloed van Germaanse guerilla-activiteiten aan de Gallische grenzen, stuurde Keizer Maximianus Hercules in het jaar 287 of daaromtrent een legioen van Opper-Egypte naar de grenzen met Gallië. Onderweg werd halt gehouden bij het plaatsje Agaunum in de Zwitserse Alpen. Bij die gelegenheid zouden de gebruikelijke offers gebracht worden om de overwinning van de Romeinse beschermgoden af te smeken en om eer en trouw aan de goddelijke keizer te bewijzen. Maar omdat het legioen uit christensoldaten bestond, weigerden dezen deel te nemen aan de openbare heidense offers.
Volgens een andere lezing zouden ze geweigerd hebben om onschuldige mensen aan te vallen. Geen enkele poging om ze tot andere gedachten te brengen had resultaat. Zodat ze uiteindelijk allemaal werden gedood vanwege ontrouw aan de Romeinse Staat: dienstweigering. Tot hen behoorden Mauritius, begraven te Agaunum, dat sindsdien naar deze martelaar Saint-Maurice heet; voorts Exuperius, Candidus, Vitalis, Innocentius, twee Victors, van wie er één bijzonder vereerd wordt te Xanten, Duitsland; Alexander, vereerd te Bergamo, Italië; en Gereon te Keulen. Zij staan ook bekend als de Martelaren van het Thebaanse Legioen.
Rond het jaar 450 stelde bisschop Eucherius van Lyon († ca 455; feest 16 november) de martelingen van het Thebaanse Legioen op schrift.
In de 13e eeuw gaf Jacobus de Voragine († 1298; feest 13 juli) zijn Legenda Aurea (= ‘Gulden Legende’) uit. Hierin lezen we letterlijk:
Mauritius was de bevelhebber van het zogeheten Thebaanse Legioen. Het heette zo vanwege de stad Thebe, waar de legionairs vandaan kwamen. Het was een rijke, welvarende stad. De bewoners ervan hadden de naam groot van postuur te zijn, moedig in de strijd, en intelligent in hun wijsheid. Thebe bezat honderd poorten en lag aan de Nijl. Deze rivier heette ook wel Gyon; het is één van de rivieren waarvan de bron lag in het Aards Paradijs. Jezus’ broer Jakobus heeft nog in Thebe gepreekt. Vandaar dat de Thebanen dan ook stevig geworteld waren in het geloof en de leer van Christus.
Welnu, het was het jaar 277. Diocletianus en Maximianus hadden het plan opgevat om het christendom over de hele wereld uit te roeien.
Deze keizers regeerden van 285-305. Met 277 geeft Jacobus dus een foutief jaartal. Geleerden zijn het er over eens dat het waarschijnlijk 287 moet zijn; soms wordt geopperd 286.
Ze stuurden een brief naar alle delen van het Rijk, waar christenen woonden. Daarin schreven ze: “Als de christenen zich niet tot de eredienst van de afgoden bekeren, dan zullen hun de verschrikkelijkste straffen te wachten staan.” Maar de christenen stuurden de herauten weer heen zonder hun een afdoend ant-woord te hebben gegeven. Dit maakte de beide keizers woedend. Ze verordon-neerden dat alle gezonde mannen onder de wapenen geroepen moesten worden en zich in Rome moesten komen melden om ingelijfd te worden bij de keizerlijke troepen. De Thebanen gingen van het christelijke standpunt uit dat je aan de keizer moet geven wat van de keizer is. Ze formeerden dus een legioen dat bestond uit zesduizend, zeshonderd zesenzestig man. Dit stuurden ze naar Rome, zodat het door de beide keizers naar believen voor elke strijd kon worden ingezet. Op voorwaarde dat ze niet de wapenen tegen medechristenen zouden opnemen.
Bevelhebber van dit legioen was Mauritius. Zijn standaarddragers waren Candidus, Innocentius, Exuperius, Victor en Constantinus.
Diocletianus plaatste het Thebaanse Legioen onder de leiding van zijn collega Maximianus. Deze trok op naar Gallië met een reusachtig leger. Bij hun vertrek had Paus Marcellinus de legionairs nog aangespoord om eerder hun leven te geven dan ontrouw te worden aan hun christelijk geloof.
Na de doortocht door de Alpen beval de keizer dat alle legioenen aan de goden zouden offeren en daarbij met zijn allen tegelijk de eed zouden afleggen dat ze de opstandelingen te lijf zouden gaan, en dan met name de christenen. Toen het Thebaanse Legioen dat hoorde, maakte het zich los van de rest van het leger en sloeg zo’n acht kilometer verder het kamp op, vlakbij het schitterende plaatsje Agaunum, het huidige Saint-Maurice in Wallis, Zwitserland, gelegen aan de Rhône.
Maximianus maakte zijn opwachting om hun alsnog te bevelen de offers te brengen aan de goden tegelijk met de rest van het leger. Maar de legionairs maakten hem duidelijk dat ze daar niet aan konden beginnen, gegeven het feit dat ze zelf christen waren. De keizer was buiten zichzelf van woede en brulde:
“Laat die verraders dan weten dat ik niet alleen mijzelf wil wreken op ze, maar ook mijn goden!”
Daarop stuurde hij een ander legioen op het Thebaanse af met de opdracht elke tiende opstandeling het hoofd af te slaan. Met vreugde staken de slachtoffers hun nek uit; ze betwistten onder elkaar zelfs de eer van het martelaarschap.
Toen richtte Mauritius zich op temidden van zijn mannen met de woorden:
“Ik feliciteer jullie van harte dat elk van jullie bereid is om voor Christus te sterven. Ik heb het zonder verzet aangezien dat onze collega’s ter dood werden gebracht. Ik nam een voorbeeld aan Christus die immers tegen Petrus heeft gezegd zijn zwaard weer in de schede te steken. Maar nu wij om ons heen de lichamen van onze broeders zien liggen en onze mantels rood gekleurd zijn door hun bloed: laten wij hen nu op onze beurt volgen in het martelaarschap.”
Met toestemming van het hele legioen liet hij vervolgens deze boodschap naar de keizer brengen:
“Keizer, wij zijn uw soldaten. Wij hebben de wapenrok aangetrokken om de openbare orde te verdedigen. Maar verraders zijn wij niet, en evenmin lafaards. Er is echter niets dat ons kan afbrengen van onze trouw aan het geloof in Christus.”
Bij het horen van dit bericht gaf de keizer bevel het Legioen nog eens te decimeren. En dat gebeurde. Nu stond daar de standaarddrager Exuperius temidden van zijn mannen, de standaard nog fier omhoog.
Hij sprak:
“Onze glorieuze aanvoerder Mauritius heeft ons verteld over de overwinning van onze gestorven collega’s. Ook ik, Exuperius, heb de wapens niet opgenomen om me te weer te stellen tegen deze agressie. Werpt dus nu allemaal uw wapens op de grond, zodat we van nu af alleen nog maar gewapend zijn met de deugden van ons christengeloof.”
Daarna zond hij met instemming van alle anderen deze boodschap naar de keizer:
“Keizer, wij zijn weliswaar uw slaven, maar wij zijn tegelijk slaven van Christus. U zijn wij de militaire dienst verplicht, aan Hem de zuiverheid van ons hart. Van u krijgen we loon naar werken, van Hem hebben wij het leven zelf ontvangen. Wij zijn dus bereid alle folteringen te ondergaan liever dan ons geloof in Hem te verloochenen.”
Daarop beval de keizer het hele Legioen uit te roeien, zodat er niet één aan de dood zou ontkomen. Zo werden Christus’ strijders omsingeld door duivelse strijders. Ze werden geworgd, onder paardenhoeven vertrapt…, kortom aan Christus toegewijd door een glorieus martelaarschap.
Toch stond God het toe dat er een aantal legionairs wist te ontsnappen. In de streken waar ze uiteindelijk terecht kwamen, preekten ze de naam van Christus. Van hen begaven zich Solutor, Adventor en Octavus naar Turijn; Alexander kwam in Bergamo terecht; Secundus bracht het evangelie in Ventimiglia evenals de gelukzalige Constans, Victor en Ursus en nog anderen.
De beulen maakten zich onmiddellijk meester van de buit om die onder elkaar te verdelen. Ze zaten er juist goed van te eten, toen er een oude man langs kwam. Hij heette Victor. Ze nodigden hem uit om er bij te komen zitten en een hapje mee te eten. Hij vroeg hun hoe ze het voor elkaar kregen om lekker te eten, terwijl er zoveel doden om hen heen lagen. Toen kreeg hij te horen dat het allemaal christenen waren die stuk voor stuk het slachtoffer waren geworden van hun geloof. Daarop verzuchtte de grijsaard dat hij er heel wat voor had willen geven als hij op dezelfde manier als die mannen zijn leven mocht bekronen. De beulen hadden door dat ze met een christen van doen hadden en worgden hem ter plekke.
Veel later deden Maximianus en Diocletianus afstand van hun keizerlijke waardigheden. Dat gebeurde op dezelfde dag: Maximianus te Milaan, Diocletianus te Nicomedië. Ze droegen het keizerschap over aan drie jongemannen: Constantius, Maximus en Galerius. Maar Maximianus verlangde naar macht en bereidde een staatsgreep voor. Constantius wist hem te pakken te krijgen, waarop Maximianus opgehangen werd en aldus aan zijn eind kwam.
Het lijk van de legionair Innocentius was in het water van de Rhône terecht gekomen. Het werd uit het water gehaald en tezamen met andere lichamen plechtig begraven in de plaatselijke kerk; daaraan deden mee Domitianus, bisschop van Genève, Gratus, bisschop van Aosta († ca 600; feest 7 september) en Protasius.
Aan de bouw van die kerk was een heidens handwerksman verbonden. Als het zondag was, werkte hij in zijn eentje door, terwijl zijn collega’s de dag des Heren vierden. Bij zo’n gelegenheid verscheen het hele Legioen van heiligen aan de man. Het maakte hem verwijten dat hij de dag des Heren ontheiligde door bezig te zijn met materiële dingen terwijl hij bezig diende te zijn met geestelijke zaken. Onmiddellijk daarop legde die werkman zijn gereedschap neer, rende naar de kerk en vroeg daar of hij christen mocht worden.
Verering & Cultuur
Mauritius is patroon van de soldaten (infanterie), wapensmeden, kooplieden, verfmakers en glasschilders (waarschijnlijk vanwege zijn gekleurde huid: hij was immers een Moor, Noord-Afrikaan; vgl. de naam voor het land Mauretanië!) of omdat hij meestal werd afgebeeld in een rode mantel. Vermoedelijk vanwege datzelfde attribuut – de rode mantel – is hij ook patroon van de doekenwevers, hoedenmakers, blekers, wassers en stomers.
Hij wordt aangeroepen ter bescherming van de wijnstokken en in de strijd; ter bescherming tegen vijanden van het geloof, tegen bezetenheid, jicht, oorpijnen; en bij paardenziektes.
Hij wordt afgebeeld in soldatenkledij of ridderuitrusting met lans, zwaard en schild (soms met drie moorse hoofden, als verwijzing naar zijn metgezellen); dikwijls ook met een vaantje waarop dan zeven sterren te zien zijn; vaak heeft hij een donkere huidskleur overeenkomstig zijn naam. In Mauritius’ soldaten- of ridderuitrusting weerspiegelt zich geregeld de dracht van de actuele soldaten- of ridderstand. Men zou zelfs aan de hand van de afbeeldingen uit de achtereenvolgende eeuwen een geschiedenis van die dracht kunnen schrijven… De Bourgondische koning Sigismund (later zelf als heilige vereerd; † 524, feest 2 mei) liet voor Mauritius een klooster bouwen aan de Rhône, langs een drukke handelsroute: Saint-Maurice (d’Agaune). Zijn rijkbewerkte reliekschrijn uit de 12e à 13e eeuw wordt er nog altijd vereerd. Van daaruit verbreidde zich de verering van Mauritius over heel Europa. Bovendien werd hij door zijn krijgshaftig voorkomen patroon van het Rijk van Karel de Grote later ook van het Bourgondische Rijk; een reliekenkistje te Xanten verwijst naar Mauritius’ patronaat van de Bourgondische koningen: in het midden aan de voorkant een zegenende Christus, aan de achterzijde Mauritius met vaandel, voor het overige (veronderstelde) gezellen Florentius, Candidus, Mallusius en Cassius. In de tussentijd meenden ook de kruisvaarders in deze krijgshaftige heilige een passende patroon gevonden te hebben.
In Nederland vinden we Mauritiuskerken te Schin op Geul en Silvolde; vóór de Reformatie waren ook de kerken in de Friese plaatsen Hidaard, Irnsum, Oldeholtwolde, Idsega en IJlst aan Mauritius toegewijd (hoewel het bij de laatste twee niet zeker is of het toch niet een Martinuskerk was).
In Duitsland vinden we Mauritiuskerken o.a. te Augsburg Coburg, Hildesheim, Ingolstadt, Keulen, Konstanz (kapel) en Magdeburg (waar hij het patronaat deelt met Catharina. De relieken van Mauritius en zijn gezellen werden er in 941 – of 961 – in feestelijke processie naar toe gebracht. Voor een legende van Mauritius’ kerk te Magdeburg, waar Maria en Mauritius een belangrijke rol spelen: zie hieronder). Ook in Siegburg bij Bonn was Mauritius één van de patroons der kerk. In de kerk van Halberstadt en in de kloosterkerk van het Zuid-Duitse Hirsau bevond zich sinds de middeleeuwen een Mauritiusaltaar. Sinds de 16e eeuw bezat de Duitse stad Halle een zilveren reliekschrijn van Mauritius in de vorm van een vaandel, verwijzing naar zijn soldateske afkomst. In Nürnberg en omgeving waren in de middeleeuwen drie afbeeldingen van Mauritius en zijn Gezellen te vinden.
In Frankrijk komt hij in verschillende plaatsnamen voor; in Angers is hij patroon van een 13e-eeuwse kerk. In de eerste helft van de 12e eeuw kwam paus Leo IX hoogstpersoonlijk naar Metz om de kerk in te wijden; daarin was al een altaar te vinden aan Mauritius gewijd.
Tenslotte is hij ook patroon van de beroemde cisterciënzerabdij te Clairvaux, Luxemburg.
Het schijnt dat er in Nederland minstens twee gilden naar hem zijn genoemd, te Goirle en te Strucht (Limburg).